Advertentie
Dat was het dan. El Hierro, het kleinste bewoonde en meest zuidwestelijk gelegen eiland van de
Canarische groep. Het is voor ons het laatste stukje Europa. Met 780 mijl voor de boeg begint de
langste tocht tot nu toe. Over vijf dagen zullen we Kaapverdië bereiken.
De zeilen staan in vlinderstand en we koersen recht op São Vicente af. Langzaam kakt de wind in en
loopt Quelinda’s snelheid terug. De deining is fors. Elke zeven seconden rollen drie meter hoge
golven van achter, onder ons door naar voren en opzij. Het geweld waarmee de zeilen telkens
dichtvallen en weer openklappen, bezorgen me rillingen. Alsof er elk moment iets gigantisch kapot
kan gaan. We besluiten koers te ruimen, te zigzaggen en de rust keert terug wanneer de zeilen
blijven bollen.
De tweede dag. Ik ben moe en katterig. Een lappenpop die moed verzamelt om lunch te maken.
Want eten dat moet. Mijn linkerhand probeert een wegrollende tomaat tegen te houden terwijl in
een split second mijn schouder en heup tegen de kombuiskastjes worden aangesmeten. ‘Au!’ De bal
van mijn hand belandt op de rode vrucht. Het vel barst open en het vruchtvlees spuit eruit. Puf om
het op te ruimen heb ik niet. De karig belegde boterhammen gaan mee naar buiten. Ik plof neer op
de kuipbank en krab even later ingedroogde tomatenpitjes van mijn zon verbleekte shirt. Ik verlang
zo naar dat omkeerpunt waar zeezeilers over roepen. ‘Na drie dagen gaat het beter. Dan kom je
vanzelf in het oceaanritme.’ Het zou mijn onzekerheid over de Grande finale, de grote oversteek naar
Suriname misschien iets kunnen wegnemen.
Absolute beginnersfout!
De derde nacht. Sterren aan een maanloze hemel maken de gitzwarte zee gelukkig minder intens.
Zojuist heb ik drie volle uren geslapen en voor het eerst zin in koffie. Een stevige bak yoghurt met
granola smaakt zo, dat ik zelfs nu al aan avondeten denk. Als Paul lekker lang heeft kunnen knorren
en Quelinda de middag in zeilt, gaat de vislijn uit. Zou het dan echt waar zijn wat die zeilers beweren?
Nog geen driekwartier later. Rrr… Tik, tik, tik. Rrr… De molen van de hengel ratelt. De lijn loopt uit.
‘Beet!’ Ik haak mezelf aan. Paul draait vliegensvlug de fok in en gooit Quelinda’s neus in de wind om
vaart te minderen. ‘Houd je vast!’
Het lukt me de Mahi-Mahi binnen te halen. De zee is nog altijd even krachtig maar zowaar geen
misselijkmakende attractie meer. Niet veel later schuif ik Paul de schoongemaakte filetjes
goudmakreel toe en grijp een zak krieltjes uit het, aan de zonnepanelen vastgebonden, fruitnet. Dat
wordt smullen straks met een salade erbij!
Wanneer ik de piepertjes terug wil leggen is de hangmat op het achterdek leeg. ‘Schat, ik geloof niet
dat jij zojuist zes sinaasappelen en een paar appels hebt gegeten, wel?’
‘Nee. Hoezo?’
Het blijkt een absolute beginnersfout. Door het weghalen van vijf kilo aardappeltjes is het
zwaartepunt van het nieuwe net, hoger komen te liggen. De vitaminebommetjes zijn bij de eerste de
beste golf het water in gerold. Er is niets meer.
Wonderlijke diertjes
Dat er niet alleen iets van boord vliegt maar ook aan boord belandt, wordt helder op dag vier bij
daglicht. Er ligt een levenloze vliegende vis in het gangboord. Schubben liggen overal verspreid. En
dan neemt mijn fantasie over deze wonderlijke diertjes de vrije loop.
‘We waren aan het zwemmen en toen hadden we honger en zagen kreeftjes papa! Maar toen kwam
die dikke tonijn eraan en moesten we maken dat we wegkwamen.’ Overstuur draait Wingman zijn
kopje weg. ‘Het ging helemaal mis, ik…’
Vader vis zwemt voor en houdt zijn zoon weg van de stroming. ‘Rustig maar jongen. Wat is er?’
‘Het is Fly papa.’ ‘Wat is er met Fly. Waar is ze?’ ‘Fly probeerde te ontsnappen en nam de linker golf het water uit en toen… toen vloog ze op iets groots af. Iets wits uit de bovenwaterwereld wat er vandoor ging. Ik heb geprobeerd haar te zoeken pap heus. Ik…’
Vliegende vissen voor het eerst in het echt aanschouwen, het is een miraculeus gezicht. Met de
speciale platte oogjes kunnen ze ook boven water goed zien. De zilveren buik en grijze rug nemen het
contrast met lucht en water weg waardoor ze vliegensvlug over het wateroppervlak zweven en voor
roofvissen en vogels onopgemerkt kunnen blijven. Behalve voor de mens dan, die er zelfs actief op
vist.
Ik pak het staartje tussen duim en wijsvinger en geef de vis terug aan de zee. Hoe groot is de kans
nou toch dat dit gebeurt, denk ik bij mezelf. Is die kans net zo groot als dat mij iets zou overkomen in
deze watermassa? Ik voel me weer nietig maar gesterkt als we na vier dagen en zeventien uur nachtelijk
Mindelo bereiken. Het is echt zo, wat die zeilers zeggen. Het ritme van de oceaan dat went. Ik voel
me weer mens in een vaak imaginaire wereld.
Lees de eerdere verhalen van Charlotte Dorren
Volg Quelinda ook via hun eigen website en social media: