Advertentie
Voor het eerst voel ik me niet alleen thuis op de boot maar ook in het land waar we zijn. Ik wilde het graag geloven, het was al vaak verteld. Ook dat we er de tijd voor moesten nemen.
De Spaanse Ria’s. Ruim zes weken scharrelen we nu van stad naar baaitje, amper in havens liggend. Quelinda heeft hier in de afgelopen weken net zoveel mijlen afgelegd als tijdens de tweedaagse oversteek van Biskaje. We gaan op het tempo van de Siësta, met het nodige Spaanse temperament en ontdekken dat we liever langer op één plek zijn dan snelle stops maken.
Hier in Galicië wordt Quelinda ’s naam uitgesproken zoals het bedoeld is. Niet zoals de op zijn Brabants foeilelijk uitgesproken Klinda, of zoals boven de rivieren, de klemtoom van Quelinda als in Kolére wordt gelegd. Nee, hier in Galicië is het sierlijk. Met de nadruk op de ‘i’ en een glimlach omdat betekenis en haar herkomst herkend worden en we ook voor het eerst zusje Northwind zien rondvaren. Het maakt ons trots.
De Noord Spaanse kust is prachtig. Zoals de grillig opgebouwde, dan weer schuin en strak gelaagde klifformatie van Playa de las Catedrales. Als een sprookje worden ze bij laagwater zichtbaar en kun je het strand bezoeken. Gemakkelijk met de trein vanuit indianenstadje Ribadeo. Een uitje op zich en dat doen we dan ook.
Blootvoets, in bikini schuifel ik door een laagje kraakhelder water tussen twee metershoge ranke kliffen door. Felle stralen zonlicht persen zich door de smalle ruimte. Zuigend zand brengt me uit balans. Ik grijp een stuk rots en stop even. Het gaat weer. Wat mooi hier. Geen zuchtje wind vanavond. Iets wat hier zomaar kan veranderen. Met enige huiver denk ik aan gisteren, toen we hier naartoe zeilden.
Schreeuwend door de harde wind
De gennaker stond machtig. Met wind waarbij Quelinda normaal niet vooruit te branden is, hadden we nu lekkere snelheid op het log. De roestige kustlijn was adembenemend. Ik keek toe hoe het water manipulatief in aquakleuren tegen rotsen klapte en verslagen terugkrabbelde. Stilletjes trok de wind aan. De trui ging aan, mijn houding werd alerter. Hogere golven, van kopjes naar kragen. Nog net geen sprays. Tegelijk riepen we het. ‘Hij moet naar beneden, straks is het te laat.’
Aangelijnd op het voordek zette ik af tegen de voetrail om de slurf van de gennaker naar beneden te trekken. Het eerste stukje ging. En toen, vast. Geen beweging meer in te krijgen. En Paul maar roepen vanachter het roer. ‘Trekken Charlotte, trekken!’
‘Het gaat niet!’ Langzaam verloor ik kracht uit mijn armen. ‘Je moet me helpen, ik hou het niet. Ik hou het niet!’ Het nare raspende geknisper van het gevoelsmatig flinterdunne zeil liet duidelijk blijken nog steeds wind te grijpen. Ook samen lukte het ons niet. Ik zag Pauls gezicht vertrekken en naar zijn handen kijken.
‘Gaat het?’ Schreeuwde ik door de intussen harde wind heen.
‘Nee. Verbrand. Je moet terug naar achteren Charlotte! De schoot zit daar vast. Ik houd hier de treklijn vast.
‘Verbrand?’ Verschrikt was ik stil blijven staan waarop Paul directief reageerde dat er nu geen tijd voor getreuzel was. Vlug haalde ik alsnog de vastgeraakte schoot die eerder door zijn handen slipte, los. De winddruk nam meteen af en binnenhalen ging daarna probleemloos. Pauls handen verlichtten pas na flink koelen in de puts. Hij baalde van zichzelf en het feit dat hij geen handschoenen aan had.
Onervarenheid met de gennaker en fors toenemende wind was dit keer als een pittig Spaans pepertje. Elke dag leren we bij. De omstandigheden zijn zo anders dan in het Hollandse. Er zijn windeffecten bij het ronden van kapen en het invaren van een Ria. Hoge rotsen en bergen vormen toegangspoorten met verrassingselementen. Valwinden van ruim 25 knopen en tunneleffecten heten je hartelijk welkom. Daarna heerst vaak belonende windstilte op de allermooiste ankerplekken. Plaatsen waar warmte en eucalyptusgeur je tegemoetkomt, ketting over de bodem te volgen is en het dezelfde nacht plotsklaps kan spoken. In Nederland hadden we in soortgelijke omstandigheden allang een veilige haven verkozen. Waren we niet eens uitgevaren. Hier leren we ermee dealen.
Levensgevaarlijke delicatesse
Ik laat de met pokken bedekte rotspunt weer los. Voorzichtig steek ik mijn wijsvinger uit naar een klein krabbetje. Geschrokken trekt het zich terug in een donker spleetje. En wat zijn dat daar? Het lijken mosseltjes maar dan met scherpe, puntige en vuurrode, vlezige randen. Waarom zou moeder natuur dit zo bedacht hebben? Maakt het ze aantrekkelijk of juist giftig onbemind? Het raakt me dat ik hier ben op deze plek en dit mag meemaken.
Wanneer ik een week later de markt op loop, zie ik de raadselachtige mosseltjes opnieuw. Nu op grote schalen naast krabben, en inktvis. Te koop. Percebes staat er op het bijgelegde krijten bordje. De schelp is onderdanig geworden aan een vlezig uitziend pootje wat eraan vastzit. Het maakt me opnieuw nieuwsgierig en ik ga te rade. Eendenmosselen worden ze genoemd. 45 euro per kilo zijn ze hier minstens, terwijl een kilo garnalen of mosselen nog niet een kwart kost in Spanje.
Ik begrijp het nu. Percebes worden met hand en steekijzer door Perceiberos van ruige rotspartijen geschraapt. Een levensgevaarlijke klus die alleen tijdens laagwater in kort tijdsbestek kan plaatsvinden. Elk jaar worden levens van de eendenmosseljagers opgeofferd voor deze in laurier gekookte delicatesse. Witte kruizen op onbereikbaar uitziende plekken die we tijdens kustwandelingen tegenkwamen vormen een eerbetoon aan deze heldhaftige mannen. Misschien zou ik ze moeten proeven, dan zou de cirkel van weer een unieke ervaring rond zijn. Voor mij is dit keer het verhaal genoeg. Zo geniet ik ook op zijn Spaans.
*Disfrútalo betekent: geniet ervan in het Spaans.
Lees de eerdere verhalen van Charlotte Dorren
Volg Quelinda ook via hun eigen website en social media: